donderdag 11 september 2008

8. Romeinen 8:1-39

De Thora kon Israel niet helpen, maar wie in Christus is door het geloof, die is vrijgemaakt van de wet die met zonde en dood te maken heeft. (Rom. 8:1-2, vergelijk 7:4) De wet kon de Joden niet helpen, maar Christus wel. (Rom. 8:3-4)   

Als Christus is ons woont, dan woont de Geest van Christus in ons, en dan kunnen we God behagen. Dit is, om het nog maar eens te onderstrepen, verbondstaal van Paulus, gebaseerd op de beloften aan Israel dat God hen een nieuw hart zal geven. (Jeremia 31, Ezechiel 37) Die beloften hebben wat Paulus betreft geldigheid voor Joden en heidenen, en zijn met de komst van Christus vervuld voor hen die in Hem geloven.   

Wie de Geest niet in heeft, kan God niet behagen, want die is in het vlees en heeft dus de gezindheid van vijandschap tegen God. De gezindheid van de Geest is leven en vrede. Dat zijn termen die nauw samenhangen met de toekomstverwachting van Israel in het Oude Testament. (Rom. 8:5-11)   

Joden zonder Christus hebben dus de gezindheid van vijandschap tegen God. En: Wie de Geest van Christus niet heeft, behoort Hem niet toe, zegt Paulus in Rom. 8:9b. Laten we het gewoon positief zeggen: Joden en heidenen die in Christus geloven, hebben allemaal dezelfde Geest van God, en dienen God door de Geest. Voor diezelfde ene groep van gelovigen, voor Joden en heidenen in de gemeente in Rome geldt dus ook wat Rom. 8:16-17 zegt, dat ze tezamen behouden worden als erfgenamen van de christelijke hoop:   
Die Geest getuigt dat we kinderen van God zijn. Zijn we nu kinderen, dan zijn we ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeerfgenamen van Christus... om ... te delen in zijn verheerlijking.   
Erfgenamen? dat is een term die eerder voorkwam in Rom. 4:13, over Abraham die een erfgenaam van de wereld zou zijn. En in Rom. 4:14, waar staat dat als een Jood niet in Christus gelooft, hij geen erfgenaam is.  

Joden en heidenen die in Christus geloven, delen in de ene erfenis. Er is geen onderscheid. Paulus omschrijft die erfenis als verheerlijking. Eerder in deze brief kwamen we die term al tegen, in Rom. 2:7,10, 3:23, 5:2 en het zal ook terugkomen in Rom. 8:17, 21 en 9:4,23. Het is verbonden aan de verheerlijking van God, zie Rom. 3:7, 11:36. Al die termen zijn gebaseerd op het Griekse woord doxa, dat betekenissen heeft als heerlijkheid, lof, eer.   

Paulus spreekt dan in schitterende woorden over die verheerlijking waarnaar hij en de gelovigen uitzien, opnieuw, Joden en heidenen die in Christus geloven tezamen. Er is geen onderscheid. Het lijden van de huidige tijd weegt niet op tegen de heerlijkheid waarnaar allen uitzien. (Rom. 8:18) In Rom. 8:23-24 omschrijft Paulus wat die heerlijkheid is waarnaar hij uitziet:    
…de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. Want in die hoop zijn wij behouden.    
Interessant in het verband van mijn onderzoek alhier zijn de woorden van Paulus in Rom. 8:28-30:    
Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd to gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; En die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.    
He, weer dat woord verheerlijkt aan het einde van dit gedeelte. Paulus heeft even geleden (Rom.8:17) het woord verheerlijking gebruikt om de toekomst van alle gelovigen in Jezus mee aan te duiden. 

In de verzen die ik zojuist citeerde, zegt Paulus dat al die mensen die hem liefhebben, Joden en mensen uit de volken samen, volgens God's voornemen waren geroepen. De volgelingen van Jezus, of ze nou van Joodse of niet-Joodse afkomst zijn, zijn dus op dezelfde tijd - in een eeuwigheid voor de schepping - door God bestemd tot heerlijkheid.    

Wat een prachtig vergezicht van het heil dat God met de wereld voor heeft, met alle mensen die in Hem geloven, Jood en heiden.  Er is geen onderscheid in God's eeuwige raadsbesluiten tussen Joden en niet-Joden. Ieder mens die in Christus gelooft, wordt behouden en wacht de erfenis: verheerlijking in de eeuwigheid.   

Alle beloften die God door de eeuwen aan het Jodendom heeft gedaan, zullen worden waargemaakt voor hen die in Christus geloven.  En die belofte waarvan sprake is, heeft te maken met verlossing uit ons zondige bestaan, en gelijkvormigheid aan de Zoon van God.  Dat is de behoudenis van het evangelie. Rom. 8 staat bol van de christelijke toekomstverwachting die samenhangt met behoudenis. Die term als zodanig komt in dit hoofdstuk niet voor.   

Paulus omschrijft dan tenslotte in Rom. 8:31-39 dat de gelovigen in Christus overwinnaars zijn door God, te midden van de problemen waaronder ze lijden. Hij citeert in dit verband een vers uit Psalm 44:23 die daar wel enorm duidelijk alleen over Israel gaat daar. Paulus pas dat probleemloos toe op de gemeente die uit Joden en mensen uit anderen volken bestaat:    
Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen. 
Maar Paulus en de gemeente in Rome laten zich daardoor niet neerdrukken. Hij zegt in Rom. 8:37-39:    
Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.
Wie in Christus Jezus zijn, Jood of niet-Jood, zijn vast verbonden aan Gods liefde, zonder onderscheid; allen misten de heerlijkheid van God, maar zijn door Christus verzekerd van de hoop op de heerlijkheid van God. Samen, Joden en niet-Joden. In Christus zijn alle etnische verschillen weggevallen. 

Overigens, in Rom. 8:32 komt het Griekse woord voor dat later ook in Rom. 11:26 wordt gebruikt voor gans (Gr: pas). Het woord komt tweemaal in dit vers voor:   ...zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen (Gr: pas) heeft overgegeven, ons met Hem ook niet alle (Gr: pas) dingen schenken?  De term kwam trouwens ook al voor in Rom. 8:22, over de ganse schepping, en in Rom. 8:28 (alle dingen). Het komt later voor in Rom. 8:37 (in dit alles). Dat woord duidt dus op allen, alle dingen, en op het geheel.       

4 opmerkingen:

Paul Miller zei

Tja, wat een hoofdstuk. Ik kan niet zo gauw iets aanvullends bedenken.
Misschien kan ik wijzen op vers 24. Daar gaat het weer over behoud. Maar volgens vers 13 moeten wij dan wel door de Geest de werkingen des lichaams doden. Dus enerzijds een voorwaardelijk heil, maar anderzijds een ruim genade aanbod in Christus (onvoorwaardelijk heil).
Als geheel vind ik Paulus' visie ruimer dan dergelijke teksten in de Hebreeën brief. Daar gaat het vergelijkbaar over een soort van onherroepelijk geloofsafval. Hier is het 'gewoon' de zonde als werk van het vlees.
Maar we weten niet precies wat dat is, toch? Wat is nu precies een werking des vlezes of een lid dat gedood moet worden?
Iedereen denkt dan al gauw aan ongeremde libido-impulsen, denk ik zomaar. Maar ja, wat is acceptabel en wat is fout en hoe erg is dat?
Vandaag een artikel gelezen over broeder Clifff Richard. Hij zou iets met de herenliefde hebben. Als we alleen al het begin van de Romeinenbrief even in herinnering roepen, dat waren bepaalde sexuele escapades het summum van het van God los zijn. Cliff is een prominent Christen en ambasadeur van Tear Fund. En heeft God hem nu overgegeven aan de ergste vorm van losbandigheid, publiekelijk tentoongesteld als 'extreme' bedrijver van zonden die tot het vlees gerekend worden? En al die smachtende hetero's dan? Het wordt me warm onder de voeten. Tijd voor een verfrissende douche :-)

Unknown zei

Ja ik snap denk ik de helft nog niet van allerlei termen en zinnen van Paulus in dit hoofdstuk. Dus maar nadruk op de hoofdlijn.

Ik zal er nog eens nauwkeuriger naar kijken en mijn tekst wat netter maken, maar ik heb we de indruk dat je met recht kunt zeggen dat Paulus in hoofdstuk 8 echt op die kwestie van kerk en Isreal ingaat. Hij zegt dat niet met zoveel woorden, maar het is een waardig slot van zijn hele argumentatie vanaf hoofdstuk 1 over precies dat thema. Nou ja, slot, dat niet. Misschien een voorlopig hoogtepunt - want Paulus gaat op het thema verder in Rom. 9.

Ik ben tot nu toe in alle 8 hoofdstukken geen gedeelte tegengekomen dat niet heel goed een uitwerking is van dat ene thema: hoe verhouden zich Joden en heidenen binnen de gemeente.

Paul Miller zei

Mee eens dat er in de loop van Rom.8 geen onderscheid meer is tussen jood en heiden en daarom geldt voor alle gelovigen de ultieme broederschap in Christus; er is ook geen alternatief.
De versen 15-16 vind ik wel heel sterk. Rom.8. staat toch vooral bekend als het hoofdtuk van de Geest. Het hoofdstuk bestaat eigenlijk uit drie delen. De perikopen in de NBG zijn goed gekozen denk ik.
De éénheid tussen jood en christen in het hebben ontvangen van de Geest (1), het beleven en/of belijden van de christelijke hoop (2) én het concreet ervaren van een rotsvast geloof in moeilijke tijden (3).
Klopt je verwijzing naar Rom 3:14 trouwens wel? Of bedoel je een andere tekst?

Unknown zei

Je hebt gelijk. verwijzing naar Rom 3:13,14 moet zijn 4:13,14
Ik pas het even aan in de tekst.

De driedeling van het hoofdstuk lijkt me inderdaad van belang om te noemen. Zal ik ook doen. Dankje.