zaterdag 27 december 2008

15. Romeinen 15:1-33

Paulus gaat nog even door op het thema dat hij in hoofdstuk 14 behandelde. Hij roept de gelovigen op om de gevoeligheden van de zwakken in de gemeente (dat waren mensen die bepaalde voedsel weigerden omdat het onrein was, en mensen die extra aan bepaalde dagen hechtten) te verdragen en om die mensen te bemoedigen.(Rom. 15:1-2)

Als voorbeeld gebruikt Paulus het leven van Christus, die zichzelf niet behaagde, maar alle gelovigen. De gemeente behoort eendrachtig te zijn om samen God te verheerlijken. (Rom. 15:3-6)

En opnieuw zegt Paulus dat de gelovigen in Rome elkaar moeten aanvaarden. Hij komt tot de afsluiting van het betoog dat hij in Romeinen 1 begon, want hij laat opnieuw zien dat God al in het Oude Testament zowel Joden als heidenen op het oog had. Wij (Joden en heidenen) moeten elkaar aanvaarden, zoals Christus een dienaar is van Joden en heidenen. (Rom. 15:7-12)
Paulus gaat vervolgens herhalen dat hij een dienaar van Christus is voor de heidenen (Rom 15:21), waarmee hij in Romeinen 1 is begonnen. Hij onderstreept dat hij dit deed vanuit Jeruzalem, waar het evangelie het eerst werd verkondigd.

Interessant zijn de woorden die Paulus in Rom. 15:16 gebruik. God heeft hem genade geschonken om een dienaar van Christus voor de heidenen te zijn in de heilige dienst van het Evangelie van God:
...opdat de offergave der heidenen [Gode] welgevallig zou wezen, geheiligd door de heilige Geest.
Ik denk dat Paulus met deze offergave concreet denkt aan de collecte die hij in Jeruzalem wil afleveren. Hij zegt in Rom. 15:25-27:
Maar thans ben ik op reis naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen. Want Macedonie en Achaje hebben goedgevonden een handreiking te doen aan de armen onder de heiligen te Jeruzalem. Zij hebben het immers goedgevonden, maar zijn het ook jegens hen verplicht, want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, behoren zij ook met hun stoffelijke goederen hen te dienen.
Dit is niet de plek om diep op deze collecte en de betekenis die Paulus eraan hecht in te gaan; in 2 Corinthiers 8-9 zegt hij er meer over. Maar wel lijkt me dat Paulus in deze collecte mogelijk een belangrijk symbol zag van de eenheid van de heidense en de Joodse volgelingen van Christus. Dr Bernhard Reitsma zegt over dit thema het volgdende:
Opnieuw staat het evangelie zelf op het spel. Wanneer de gemeente in Jeruzalem de collecte niet accepteert, worden daarmee impliciet de heiden-christenen als broeders en zusters afgewezen.  Maar als dat waar is, is God niet langer de God van de hele schepping. Paulus strijdt voor het ware evangelie, de waarachtige God, die zich in Christus bekendgemaakt heeft aan de hele wereld.[1]
Zag hij het ook als vervulling van profetie? In het Oude Testament wordt vaak gesproken over de rijkdom van de heidenen die naar Jeruzalem zal worden gebracht; hier is daar toch sprake van?  

De term offergave der heidenen die geheiligd is door de heilige Geest lijkt ook aan te geven dat Paulus wel een grote betekenis aan de collecte die hij ging afleveren hechtte. Ik vraag me af of de vertalers van het NBG (1951) wel gelijk hadden door tussen haakjes God in te voeren in Rom 15:16. Gaat het er Paulus wellicht veel meer om dat de bijdrage van de heidense gelovigen welgevallig is voor de Joodse volgelingen van Jezus in Jeruzalem? Het dankbaar aanvaarden van de heidens-christelijke steun zou een geweldig bewijs zijn van de echte eenheid van de gelovigen. Paulus vraagt in Rom. 15:30-31 voorbede voor precies deze kwestie:
Opdat ik behoed worde voor de weerspanningen in Judea, en dat mijn dienstbetoon voor Jeruzalem gunstig worde opgenomen door de heiligen, opdat ik in blijdschap tot u gekomen met Gods wil, mij tesamen met u verkwikken moge.
Als de volgelingen van Christus in Jeruzalem de handreiking van de heidense volgelingen van Jezus aanvaarden, zal dat voor Paulus en de gemeente in Rome verkwikking betekenen. Het is immers een krachtig teken van de eenheid van alle gelovigen, ondanks hun culturele en andere verschillen, en die eenheid is nou net waar de gemeente in Rome behoefte aan heeft.

Inderdaad, Paulus zegt dat hij de gemeente in Rome wil komen bezoeken. In Rom 15:23 zegt hij dat hij dat al jarenlang. Het is nog niet gebeurd omdat Paulus niet veel belang hecht aan het bezoeken van steden waar anderen al een gemeente hebben gesticht; Rome was zo’n stad. Maar hij wil nu bij ze langs gaan, om door hen te worden voortgeholpen op zijn zendingsreis richting Spanje. (Rom. 15:24)

Voetnoten:

[1] Bernhard Reitsma, Romeinen: De kracht van Gods genade (Zoetermeer, 2001), p. 13.

Geen opmerkingen: