zondag 21 december 2008

12. Romeinen 12:1-21

Na zijn lofrpijzing op de barmhartigheid van God die zich over alle mensen wil ontfermen (aan het eind van Romeinen 11), gaat Paulus verder met de logische conclusie daarop: hij roept de gelovigen in Rome op zichzelf geheel ten offer aan God te geven. (Rom 12:1-2] Daarmee sluit Paulus aan bij zijn eerdere oproep in Rom 6:13: stelt u ... ten dienste van God.     

In Rom. 12:3-8 vergelijkt Paulus de gemeente (in Rome) met een lichaam, waarbij alle leden hun eigen functie hebben en waarin dus niemand op de ander moet neerkijken.  Na de voorgaande hoofdstukken, waarin hij zowel Joodse gelovigen als niet-Joodse gelovigen opriep om niet op de andere groep neer te kijken, passen deze woorden van Paulus erg goed.  Opvallend is trouwens dat hij die tegenstelling tussen de Joodse en niet-Joodse gemeenteleden nu niet specifiek noemt.  Maar ja, waarom zou hij ook; hij heeft er al veel over gezegd en zal er later in zijn brief opnieuw expliciet op terugkomen.

In Rom. 12:9-21 geeft Paulus meer ethische adviezen.  Daarbij staat centraal hoe men zich als gelovigen onderling hoort te gedragen: heb elkaar lief.  Ook benadrukt Paulus hoe men zich moet gedragen jegens degenen die de gemeente vervolgen: houdt vrede, neemt geen wraak, help ze waar mogelijk.

In dit hoofdstuk gebruikt Paulus vier keer het Griekse woord voor allen (pas) of verbuigingen daarvan.  Dat is in Rom. 12:3 (een ieder onder u), 12:4 (de leden niet alle…), 12:7 (voor alle mensen) en 12:18 (met alle mensen).  De betekenis is duidelijk: het gaat om alle mensen, niemand uitgezonderd.

Geen opmerkingen: