zaterdag 27 december 2008

14. Romeinen 14:1-23

In dit hoofdstuk gaat Paulus verder op het gebod van de liefde waarover hij in het voorgaande hoofdstuk sprak. Hij past die gouden regel nu toe op het omgaan met verschil tussen gelovigen.
Paulus zegt dat we de zwakken in het geloof moeten aanvaarden zonder die te oordelen of the minachten. (Rom. 14:1, 10) We hebben niet het recht om oordeel te vellen over knechten die niet van ons zijn, maar van de Here, die bovendien alle gelovigen aanvaardt. (Rom. 14:4) We moeten in de eerste plaats op onszelf letten, zegt Paulus, want we zullen allemaal rekenschap van ons leven moeten geven aan God als we voor diens Rechterstoel verschijnen. (Rom. 14:10-12)

We moeten elkaar niet oordelen, maar er juist op letten dat we met ons eigen gedrag een ander geen aanstoot geven. (Rom 14:13) Paulus zegt over alle gelovigen, hoe verschillend ook, in Rom. 14:18:
Want wie door de Geest een dienstknecht is van Christus, is welgevallig bij God en in achting bij de mensen.
Derhalve moeten we najagen wat de vrede en onderlinge opbouw bevordert. (Rom. 14:19) Die slotsom van Paulus is zeer toepasselijk in het algemeen, voor de Joodse en niet-Joodse groepen in de gemeente in Rome die het, zoals we hebben gezien, moeilijk met elkaar hadden. Maar het is ook een advies dat duidt op de zeer onmiddellijke context van Rom. 14 – en lijkt ook in die onmiddellijke context het thema van de relatie tussen Joden en heidenen te raken.

Paulus geeft twee voorbeelden van de meningsverschillen die de aanleiding zijn van zijn advies in Rom. 14 om elkaar niet te beoordelen of te minachten. Dat zijn de volgende kwesties:
1. Sommige denken dat ze alles mogen eten, maar anderen eten alleen plantaardig voedsel. (Rom.14:2-3)
2. Sommigen stellen de ene dag boven de andere, en voor anderen zijn alle dagen gelijk. (Rom. 14:5-6)
Ik constateer dat Paulus degenen die geen vlees willen eten (omdat het misschien door heidense rituelen onrein zou zijn?) in Rom 14:2 de ‘zwakken’ noemt. In zijn spreken hierover in Rom. 14:14-21 zegt Paulus expliciet dat er geen onrein vlees bestaat: Niets is uit zichzelf onrein, alles is rein. (Rom. 14:14, 20)  Dr Bernard Reitsma zegt het is alle scherpte: 
Voor Paulus staat vast dat alles geoorloofd is: alles is rein (vs. 20). Ik mag alles eten, zonder me druk te maken of het wel "kosher" is, dat wil zeggen of het niet op rituele, heidense wijze gewijd is aan de afgoden Er is geen dag boven de andere.'[1]
Het is wel zeer waarschijnlijk dat degenen die zich bezorgd maakten over hun eten en over (heilige) dagen, de Joods-christelijke gemeenteleden waren. Paulus deelt naar het schijnt de visie van de niet-Joodse gemeenteleden, namelijk dat alle voedsel mag worden gegeten en dat er geen speciale heilige dagen in de ogen van God zijn. Maar hij maakt de gelovigen die het daarmee eens zijn, ook duidelijk dat ze zelf net zo zwak zijn, als ze door hun opvattingen andere gelovigen het leven moeilijk maken. Het gaat immers bij God niet om het al dan niet eten van voedsel, of over de vraag of bepaalde dagen al dan niet heilig zijn, zegt Paulus in Rom. 14:17:
Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap, door de heilige Geest.
Als mensen omwille van God al dan niet eten, of bepaalde dagen boven andere stellen, dan is dat goed. Paulus roept alle gelovigen op om te leven in overeenstemming met hun geweten, zonder de ander te oordelen, omdat God naar de motieven van mensen kijkt. (Rom. 14:8, 22-23)

Tenslotte nog een opmerking.  Paulus zegt weliswaar dat God naar onze motieven kijkt, maar tegelijk maakt hij duidelijk dat er wel degelijk sprake is van zwak en sterk.  Reitsma zegt daarover:
Paulus onderstreept dat het wel verschil maakt of je zwak of sterk bent. Uiteindelijk zouden we allemaal vrij moeten zijn van alle voorschriften om voluit voor God te leven. Dat is leven uit geloof.[2]

Voetnoten:

[1] Bernard Reitsma, Romeinen: De kracht van Gods genade (Zoetermeer, 2001), p. 134.
[2] Ibid., p. 140.

Geen opmerkingen: