maandag 8 september 2008

1. Romeinen 1:1-32

Paulus lijkt vanaf de eerste woorden van zijn brief aan de gemeente in Rome duidelijkheid te willen scheppen: Hij, als Jood is een gezondene van de Joodse Christus Jezus uit het geslacht van de Joodse koning David, en zijn boodschap is tevoren door de Joodse profeten in de Joodse Schriften al aangekondigd. (Rom. 1:1-4)   

Ik onderstreep dit Joodse karakter, omdat het makkelijk is om hier overheen te lezen voor ons in Nederland. Voor de christenen in de kerk in Rome was dat ondenkbaar. Daar heerste de nodige tweedracht tussen Joden en niet-Joden, waardoor beide groepen uiterst zorgvuldig zullen hebben geluisterd naar hoe Paulus hen aansprak.   

Paulus maakt meteen aan alle gelovigen in de kerk in Rome duidelijk dat de weldaden voor Joden en heidenen via het Jodendom in de wereld zijn gekomen. Voor de Joden in de gemeente was dit een bemoediging, en voor de heidenen een aanmoediging om de Joden in de gemeente gepast respect te tonen.   

In de Romeinenbrief komen de termen heidenen en Joden heel veel voor. Paulus deelt de mensheid in die twee groepen in, waarbij het onderscheid volkenkundig is.  Dit is in wezen hoe Joden naar de wereld keken.  Er zijn Joden, met alle verbondsbeloften van God, en dan zijn er alle anderen, de heidenen, die buiten God's verbond staan. Het Grieks gebruikt het woord ethnoi voor heidenen, waar wij ons woord etnisch vandaan hebben. In het Nederlands heeft dat de connotatie van een primitieve stam of iets dergelijks, maar de Griekse betekenis is gewoon: volken.    

Paulus deelt de mensheid ook op een andere manier in, namelijk als Grieken (Hellenoi) en Barbaren (Barbaroi). NBG (1951) gebruikt de termen Grieken en Barbaren, maar de NBV heeft het over beschaafden en niet beschaafden.  Daarmee geeft de NBV heel goed de betekenis en de gevoelswaarde van die woorden aan. De Hellenen waren alle mensen die het Griekse taal en cultuur als de hunne hadden aanvaard; Grieks was de cultuurtaal van die  tijd. Het gaat hierbij dus om een taalkundig en cultureel onderscheidt, niet om een nationaal onderscheid. Dit was de manier waarop de meeste ontwikkelde mensen van die tijd de wereld indeelden; je was beschaafd en kon Grieks lezen, schrijven en spreken, of je was niet beschaafd, en dat waren dus allen die geen Grieks konden.

Veel Joden vielen in de categorie van de Hellenen, want velen onder hen spraken Grieks, maar ze beschouwden zich beslist niet als onderdeel van de ethnoi, de volken. Ook Paulus gebruikte het Grieks als taal voor zijn communicatie. Hij schreef aan de gemeente in Rome in het Grieks. De Barbaren waren degenen die een andere taal dan het Grieks spraken. Daar vielen de Hebreeuws-sprekende Joden dus ook onder.  Door de parallellie van Grieken en Barbaren, wijzen en onwetenden krijg je de indruk dat Paulus denkt aan opleidingsniveau of iets dergelijks.     

Ik gebruik als vertaling voor ethnoi liever niet het woord heidenen vanwege de negatieve gevoelens die wij vaak bij dat woord hebben, hoewel de NBG-vertaling (1951) dat nog wel deed.  De moderne NBV vertaalt ethnoi als volken.  We moeten goed in de gaten houden dat Paulus met het woord niks anders bedoelt dan alle volken behalve de Joden. Hij zegt dat degenen tot wie hij schrijft tot die categorie van de volken behoren. (Rom. 1:6, 13)   

Voor de Joden had de term ethnoi juist een uiterst negatieve connotatie; ze zagen de ethnoi als minderwaardig. Die waren immers, in tegenstelling tot Israël, niet door God uitverkoren?  De enige manier voor de heidenen om toch deel te krijgen aan Israëls verbondsbeloften, was om via de besnijdenis hun etnische achtergrond op te geven; de besnijdenis lijfde hen bij Israël in, en was meteen de eerste stap in het nauwkeurig onderhouden van alle wetten van Israël, zoals door God gegeven in de Thora.   

Paulus laat in de Romeinenbrief zien dat voor hem de verbonden die God met Israël sloot, bepalend waren voor zijn denken; dat was uiteraard zo toen hij nog een Farizeeër was die de jonge kerk vervolgde, maar dat bleef zo, ook toen hij volgeling van Christus werd.  We zullen zien hoe de betekenis van het verbond voor Paulus veranderde; dat is meteen duidelijk in deze opening van de brief, want Paulus zegt dat hij door God was gezonden om alle heidenen tot geloof in Jezus te brengen.     

Paulus zal in de Romeinenbrief een nieuwe route naar verlossing voor de heidenen voorstellen, waarbij het voor die heidenen niet nodig is om besneden en dus Joods te worden voor hun verlossing, en waarbij niet gehoorzaamheid aan de Thora maar geloof in Jezus Christus de centrale rol speelt. Paulus doet dit omdat hij de eenheid van de gelovigen in de kerk wil benadrukken, ondanks hun etnische verschillen.   

Onder het gehoor van Paulus waren veel gelovigen van Joodse achtergrond, maar die Joden waren vermoedelijk zodanig in de minderheid dat Paulus de gemeente in de opening van zijn brief als gelovigen uit de volken aanspreekt.  De niet-Joodse lezers worden, met de Joodse lezers, geroepen van Jezus Christus, geliefden van God, geroepen heiligen genoemd. (Rom. 1:6-7, 13)   

Laten we wel zijn, voor Joden die eeuwenlang gewend waren zichzelf te zien als een uniek volk, moet het schrikken zijn geweest dat Paulus in de gemeente de gelovigen uit de heidenen op dezelfde manier aanspreekt als de gelovigen uit het Jodendom. Ik kan me de vragen van de Joodse gelovigen heel goed voorstellen:
'Wat blijft er dan nog over van de unieke positie van Israël?'    
'Was in het Oude Testament niet bij uitstek Israël de geliefde - en Esau was gehaat?' 
'Was Israel niet een heilig volk te midden van de duistere volken?' 
'Israel was toch geroepen en de volken niet? Hoe kunnen die onbesneden mensen uit de volken dan plots ook deel krijgen aan het heil?'

En een minstens zo prangende vraag: 
'God heeft toch beloofd dat hij Israël, geheel Israël, zal redden met de komst van de Messias?'

En inderdaad, de profeet Jeremia heeft beloofd over de dagen van de Messias:    
Zie de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat ik aan David een rechtvaardige spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en dit is zijn naam waarmede men hem zal: De HERE onze gerechtigheid. (Jeremia 23:5b-6)    
Dit vers lijkt me een bijzonder geschikte samenvatting van het licht waarin we de Romeinenbrief moeten zien, aangezien de woorden die in dit vers worden gebruikt, keer op keer terugkeren in de brief. 

Het begint al met de nakomeling van David, waar Paulus de brief mee opent. Die spruit van David was gekomen, zoals beloofd door de profeten. Dat die nakomeling rechtvaardig is en rechtvaardigheid brengt, is ook een belangrijk thema van Paulus in de Romeinenbrief. Als koning heersen is een term die keer op keer terugkomt. En het thema van deze studie, gans Israël zal behouden worden, is een verwachting die Israël op grond van dit vers van Jeremia zeker mocht koesteren.    

'De spruit van David is gekomen, zoals beloofd door de profeten. Maar dan is het nu toch tijd voor Israel om behouden te worden? Houdt God zich wel aan zijn beloften? Paulus spreekt wel over het geloof in Christus dat overal onder de heidenen toeneemt, maar hoe zit het nu met Israël? Hoe kan dat ongelovig zijn, nu de Messias er is?' Allemaal vragen die voor veel Joden een grote rol speelden; Paulus zal ze in zijn brief beantwoorden.     

Na zijn inleiding (Rom 1:1-15) begint Paulus met zijn betoog: Het evangelie is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. 

Nu gebruikt Paulus het woord Griek blijkbaar voor alle niet-Joden; hij bedoelt daar ongetwijfeld niet mee dat hij alle Barbaren, de niet beschaafde mensen uitsluit.  Ik denk eerder dat hij deze twee termen Jood en Griek gebruikt, om de samenstelling van de gemeente in Rome mee aan te duiden.   

Wat betekent dit voor de Jood eerst, en ook voor de Griek? Ik kan me voorstellen dat de Joodse gelovigen opveerden en met enig genoegen vaststelden dat Paulus het toch wel mooi door had. Joden komen toch maar mooi op de eerste plaats.  Maar Paulus maakt ook meteen duidelijk dat behoudenis beschikbaar is voor een ieder die gelooft - en dat daarbij geen onderscheid is tussen mensen van Joodse of Griekse achtergrond. Voor beide groepen is geloof de manier om behouden te worden.   

Die behoudenis, dat is het waar het om draait in de Romeinenbrief. De profeten hadden beloofd dat Israël behouden zou worden met de komst van de Messias, en Paulus spreekt daar nu over: Door de Messias kunnen alle Joden behouden worden. Alle heidenen trouwens ook. De etnische achtergrond speelt geen rol.

Paulus citeert Habakuk 2:4: De rechtvaardige zal uit geloof leven. De context van Habakuk is interessant, en de Joden die hun Schriften kenden, beseften dit waarschijnlijk wel. De uitspraak van Habakuk gaat over de Joden die behouden worden als God door de Chaldeeën Israël straft voor zijn onrechtvaardigheid. Als de Chaldeeën Israel veroveren, ontkomen alleen degenen die geloven.   

Als Paulus inderdaad aan deze context denkt, zegt hij twee belangrijke dingen met dit citaat van Habakuk. Ten eerste, dat alleen Joden die geloven behouden worden, en de andere Joden dus niet. Minstens zo belangwekkend is dat Paulus dit vers dat in Habakuk duidelijk alleen op Israël slaat, nu gewoon geldigheid geeft voor Joden en mensen uit de volken. Voor allen geldt: wie gelooft, zal behouden worden.   

Voor niet-christelijke Joden die deze woorden van Paulus hoorden, was dit onacceptabel Bijbelgebruik. En ik denk dat de Joden in de gemeente in Rome ook moest slikken. Die dachten vast: 'De belofte bij de profeten was toch dat als de Spruit van David kwam, geheel Israël  behouden zou worden? En nu beweert Paulus dat alleen de gelovigen behouden worden, op dezelfde manier als de heidenen!'
       
Het pijnpunt voor de Joden was dus: 
1)   Hoe kan het dat wij als Joden net als mensen uit de volken door geloof in Jezus behouden worden – zijn we dus niet uniek meer? en 
2)   Hoe kan het dat niet alle Joden behouden worden, nu de Messias gekomen is?   

Omdat de centrale vraagstelling in deze studie samenhangt met de tekst aldus zal gans Israël behouden worden (Rom. 11:26), zullen we in elk hoofdstuk goed letten op het gebruik van de termen die in dat vers voorkomen: aldus (Gr: houtoos), gans (Gr: pas) en behoudenis (Gr: sooteeria).  Aan Israël en Joden wordt uiteraard veel aandacht besteed in deze studie over de vraag naar de relatie tussen de kerk en Israël.

Behoudenis heeft in Romeinen 1 te maken met rechtvaardigheid van God, met rechtvaardige mensen, en met leven (zie Rom. 1:16-17) en is het tegendeel van de toorn van God en alle soorten van gruwelijke onrechtvaardigheid. (Rom. 1:18-32)  Behoudenis is het gevolg van geloof. Dat laatste is hier al meteen duidelijk, maar Paulus doet nog geen moeite om het begrip behoudenis te verhelderen.   

Waarom biedt God het evangelie tot behoudenis aan alle mensen aan? Omdat alle mensen dat nodig hebben, want zijn rechtvaardige toorn gaat ook over alle mensen. (Rom. 1:18) Vervolgens omschrijft Paulus in Rom. 1:18-32 de zondige levensstijl van alle mensen, om aan te geven waarom Gods oordeel over alle mensen rechtvaardig is.   

Paulus lijkt vooral de levensstijl van de volken, niet die van Joden, te beschrijven in dit gedeelte. Hij noemt verregaande vormen van afgoderij en onzedelijkheid. Voor in het vrome Jodendom opgegroeide volgelingen van Jezus maakt Paulus het wel erg makkelijk om te denken: 'Ja inderdaad, die volken zijn verschrikkelijk slecht, geen wonder dat het evangelie eerst voor de Joden is...'   

Aan de andere kant, misschien herkenden Joden zich ook wel in deze beschrijving. Het gaat over mensen die God kenden. (Rom. 1:21) De beschrijving van de afgoderij is misschien wel juist uit Deuteronomium 4:15-19 overgenomen om Joden te doen beseffen dat dit ook over hun gaat. En bovendien, de omschrijving van de zonden die hier worden genoemd, is niet veel anders dan hoe Habakuk het gedrag van Israël beschreef. 

Tenslotte, wat er ook op wijst dat Paulus wel degelijk (ook) Joden aansprak met deze opsomming van grove zonden, is dat hij het heeft over mensen die de rechtseis van God kenden, namelijk dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienden. Dat lijkt te duiden op Joden die de wet kennen. Heidenen kenden die rechtseis van God toch niet?   

In Rom. 1:15 komen we het Griekse woord houtoos tegen. Dat is wat in Rom. 11:26 is vertaald met aldus.  Het is hier vertaald met vandaar.   Het Griekse woord pas (allen, een ieder, geheel) en vervoegingen ervan, dat in Rom. 11:26 is vertaald met gans, komt voor in Rom. 1:5 (alle heidenen), 1:7,8 (alle geliefden, u allen), 1:16 (een ieder die gelooft), 1:18 (alle goddeloosheid), 1:29 (allerlei onrechtvaardigheid). Uit die opsomming lijkt me dat het Griekse woord pas zowel allen betekent in de absolute zin: een ieder, maar ook alle in de zin van allerlei soort.

4 opmerkingen:

Paul Miller zei

Klein detail: je legt het citaat uit Habakuk (m.i. correct) uit in lijn met een alternatieve vertaling (RSV), zonder deze als zodanig te expliciteren. Namelijk, geloof als middel tot rechtvaardiging en niet als een manier van leven. Quote: 'he who through faith is righteous shall live' (BST-The Message of Romans).

Paul Miller zei

Je citaat uit Jeremia staat natuurlijk niet op zichzelf. Op menig Kerstkaart komen we de woorden Spruit en Isaï tegen. Het betekent hier toch niet zoveel meer dan, van natuurlijke afkomst een 'nakomeling' van David? Inderdaad Van Joodschen bloed!
Zegt paulus hier, De Spruit? Als je de diverse tekstverwijzingen volgt, kom je o.m. uit in Zacharia 6:12: "zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des Heren bouwen." Etc.
Voor mij wat onbegrijpelijk allemaal, maar dat heb ik wel vaker met dergelijke OT-profetische aanzeggingen.
Welke tempel heeft Jezus gebouwd anders dan de herbouw van de tempel van Zijn lichaam in drie dagen tijds?
Je citaat zegt m.i. verder nog niet zoveel over de volkeren; de heidenen en nun behoud. M.a.w. is er geen betere (lees: duidelijker) OT-citaat te vinden in dit verband?

I am so sorry to bother you with my silly observations, but you may just be able to shed some further light on these difficult matters.

Unknown zei

Ha die Marty

Ik denk inderdaad dat Paulus Habakuk citeert om te zeggen: door geloof wordt je rechtvaardig. Dat citaat als zodanig is daar misschien niet zo helder over, maar de voorgaande woorden van Paulus wel: geloof is de route naar rechtvaardiging. Zoals hij later in de brief verder uitwerkt.

Ik had inderdaad heel wat andere citaten uit het Oud Testament kunnen gebruiken, maar vond dit vers bij Jeremia 'handig' omdat het de Joodse toekomstverwachtiging samenvat en dat in termen die bij Paulus veel voorkomen. Tuurlijk zijn er veel gedeelten in het ORT die ook wijzen op Gods plannen met de volken, maar ik wil niet teveel afwijken van de redeneertrant van Paulus. Later in zijn brief reikt hij veel meer OT citaten aan die gaan over de volken en Israel.

Ik zou niet teveel maken van dat woord 'spruit'. Paulus gebruikt in dit verband van Rom. 1:3 de term genomenos, wat voortgekomen betekent. Ik kan niet controleren of dat woord ook wordt gebruikt in de LXX voor spruit. Moet eindelijk die LXX eens kopen.

Unknown zei

ik heb nu dus die LXX gekocht. Zoals k al zei, ik dacht niet dat in Jeremia in de LXX ook het woord genomenos gebruikt zou worden voor spruit.
Dat maakt me ook niet zoveel uit. Waar het me om gaat met die tekst van Jeremia 23 is vooral om aan te geven dat de begrippen waar de profeten vol van staan (iemand die uit David voortkomt, heersen, rechtvaardigheid, verlossing) ook de woorden zijn die Paulus in de brief gebruikt. Paulus neemt de woorden van het OT en legt uit hoe we daar als gemeente mee omgaan.